Was dat nodig, deze titel ? Het is toch de evidentie zelf dat we onze moedertaal mogen, kunnen, moeten spreken ? Helaas stellen we dagelijks vast, overvloedig in de sociale media, dat dit niet zo is. Zelfs in groepen die opkomen voor de Vlaming lezen we Engelstalige teksten en spreuken in plaats van Nederlandstalige. Hebben we als Vlaming niet meer zelfbewustzijn ? Is de Vlaming niet creatiever om dit te overstijgen ? We hebben een prachtige, warme, expressieve taal. Ik ben overtuigd dat het beter kan…..
Een stuk geschiedenis leert ons dat dit niet altijd zo geweest is. En in de hedendaagse internationale context blijkt dat we zelfs nu soms een vraagteken moeten plaatsen achter de stelling.
De uitdrukking “Wiens brood men eet, diens woord men spreekt.” Wanneer men onderhorigen heeft dan kan de heersende bepalen welke taal men gebruikt. Soms is het evenwel ook zo, dat men als heerser ervoor kiest een andere taal te spreken dat de massa waar men over heerst. En in de geschiedenis is het meermaals gebeurd dat de elite van heersers voor een zogenaamde “lingua franca” kiest. Zo hebben achtereenvolgens het Latijn, het Frans en op dit ogenblik het Engels deze rol vervult.
Als we een poging ondernemen hoe dat in Vlaanderen in zijn werk is gegaan dan moeten we starten in het jaar 843, bij de opdeling van het Karolingische Rijk in 843 na Christus, in Frankrijk, Lotharingen en Duitsland. Op dat ogenblik was het Latijn nog de “lingua franca”, taal die in de wetenschap en de ontzettend machtige kerkelijke structuren werd gebruikt. Maar de wereldlijke macht begon zich te ontvoogden, en tevens werden de beslissingen op het slagveld richtinggevend voor wat er zou gebeuren.
Doordat de grenzen van de verdeling van het immense Karolingische rijk van Noord naar Zuid liepen werd wat later Vlaanderen zou genoemd worden van bij het begin reeds opgedeeld in delen, die grotendeels overéén kwamen met de latere provincies West- en Oost-Vlaanderen samen, Brabant en Limburg. West, Oost en ook Zuid-Vlaanderen werden onderhorig aan Frankrijk, Brabant viel aanvankelijk onder Lotharius, en Limburg werd ingedeeld onder het prinsbisdom Luik, afhankelijk van Duitsland.
Terwijl het rijk van Lotharius al gauw een twistappel werd, en uiteindelijk grosso-modo ingedeeld werd bij Duitsland zou Frankrijk vanaf dat moment permanent Vlaanderen als een deel van Frankrijk beschouwen wat voor het gebruik der talen zijn betekenis zou krijgen. Gaandeweg werden de door Frankrijk bezette gebieden geconfronteerd met het gebruik van het Frans bij bestuurlijke daden. De Franse koning Lodewijk de XIV annexeerde Zuid-Vlaanderen; Op dit ogenblik is de taalgrens samenvallend met de grens met ”Staats-Vlaanderen door de pressie van de Fransen om uiteindelijk alle regionale talen uit te roeien.
Voor het Nederlands in Vlaanderen werden de opeenvolgende besturen door Habsburgers, Spanjaarden, Oostenrijkers en Fransen met de Franse revolutie geen succesvol gegeven. En toen het congres van Wenen in 1815 Willem I aanduidde als vorst van de Nederlanden, was dit een weliswaar korte verademing, maar zeker toen de argeloze Willem I het Nederlands zowaar wilde invoeren als enige bestuurstaal was het hek van de dam.
De rampspoed trof Vlaanderen midscheeps met de Belgische revolutie in 1830. Enkele elitaire snoeshanen, met de hulp van een Franse sabelsleper die wat afwist van stedelijke guerrilla-tactieken nam Brussel in, terwijl de Nederlandse troepenmacht zich buiten de stad bevond en passief toekeek.
Vanaf dat ogenblik werd het Nederlands afgevoerd als bestuurstaal, de talrijke dialecten maakten terug het goede en vooral slechte weer, en Vlaanderen stevende onder kundige Belgische leiding af op een cultureel, sociaal en economisch absoluut dieptepunt. Alle investeringen gingen naar Wallonië dat op zijn eentje van België de vijfde economische wereldmacht maakte.
Het droevige Vlaamse lot leek bezegeld: deze toestand van uitbuiting en apathie duurde 50 jaar van culturele achteruitgang en sociaal-economische verwaarlozing. En toch wisten enkele woordkunstenaars en advocaten-politici zich te roeren, zodat met de zogenaamde “Gelijkheidswet” van 1898 eerst schoorvoetend, daarna met dubbele kracht het Nederlands haar plaats kon herwinnen.
Op dit ogenblik is er verholen taalstrijd in Brussel, waar een steeds diverser wordende samenleving de positie van het Frans als “lingua franca” duchtig in vraag begint te stellen. In zes randgemeenten rond Brussel heeft men faciliteiten voor de Franstaligen toegestaan, waarop de Franstalige inwijking toenam en aansluiting nastreefde bij Brussel, dat een tweetalig statuut heeft. Langs de taalgrens zijn er soms ook nog kortstondige opflakkeringen van taalstrijd. Zolang als men niet definitief durft te beslissen over de taalaanhorigheid van de gemeenten blijken de Franstaligen subversieve zaken ingang te doen vinden.
Wat Nu?
Waar voorheen de taalproblematiek een intern Belgische zaak bleef, ent de internationale omwereld zich nu heel vast door verschillende factoren, waarbij de globalisatie als aanjager van de intensievere betrekkingen de belangrijkste is.
Vlaanderen ligt uiterst centraal in deze geglobaliseerde wereld, wat betekent dat we sterk betrokken worden in de uitwisseling van ideeën en middelen: dit geeft kansen, maar ook bedreigingen. We zijn een schort groot en gelukkig nog goed beschermd door het grotere en sterkere Nederland op onze Noorder- en Oosterflank.
We vormen met Nederland onze “Stam”: velen beseffen dit niet, maar de toekomst van Vlaanderen ligt in de intensifiëring van de betrekkingen en verhoudingen met Nederland, dat ons tot tweemaal toe werd ontstolen als partner: eerst door Spanje, daarna door België , met steeds de dreigende aanwezigheid van de intrigerende derde, onze eeuwige en geraffineerde erfvijand Frankrijk die ons alvast Frans Vlaanderen ontstal en met ingehouden sluwheid België inschakelt in het langzame sloperswerk rond Brussel en taalgrens.
In Menen aan de grens met Frankrijk tonen de Vlaamse gemeentelijke ambtenaren met kartonnen borden de weg en de reglementeringen die uitsluitend Franstalige migranten nodig hebben om te zien of zij asielrecht hebben. In Brussel is het Frans zijn verliezende positie als “lingua franca” aan het verdedigen tegenover een plejade van andere talen, waaronder het Nederlands. De taalwetten worden immers op grootschalige wijze geschonden waardoor het Nederlands er de feitelijke status krijgt van de andere minderheidstalen.
In de Brusselse periferie is het echte gevecht aan de gang om stand te houden tegen de verfransing. De indruk is dat het Frans niet langer slechts in Halle of Vilvoorde stevige voet zet, maar dat Ninove, Denderleeuw, Zaventem naast alle gemeenten van de Groene Gordel het mikpunt worden van de verfransing.
Het zelfbewustzijn van francofonen en francofielen is zeer sterk: we maakten het mee dat een francofoon koppel van Italiaanse oorsprong zich kwam vestigen in een gemeente van Vlaams-Brabant op 20 kilometer van Brussel. Ze stuurden hun kind naar een plaatselijke school. Geen week later werd het kind verplaatst naar een Brusselse Franstalige school en verblijft het aldaar vermoedelijk bij de grootouders.
Als Vlamingen vooreerst en meestal een Franstalige te woord staan in Vlaams-Brabant wil hij gastvrij zijn en schakelt over naar het Frans. Dit is een magistrale fout. In plaats van zich uit te drukken in de taal van de gemeenschap waar hij leeft, wil hij vervallen in de rol van onderdanige sukkel, en schakelt hij over naar een soms lachwekkend schabouwelijk “Frans”. Op deze wijze krijgen inwijkelingen de foute boodschap dat gans de artificiële constructie genaamd België op zijn minst tweetalig is en dat het “Frans” overal vrij en blij kan gebezigd worden.
Tenslotte nog een woord over het Engels, de wereldtaal die mondiaal gekend is en voor een aanzienlijk percentage van de wereldpopulatie een handig instrument van communicatie is. Waaraan heeft het dit succes te danken? Zeker door de Angelsaksische macht van business en politiek. Maar ook door de aard van het typisch pragmatische Engels.
In feite is Engels tegelijkertijd makkelijk en moeilijk. Een mondje Engels spreken is vlot, soepel, ontspannen en lichtvoetig. Het bekt goed en je moet er niet veel voor gestudeerd hebben: dit laatste laat je over aan de “stiff-upper-lip” van de academische sprekers, die weten dat er maar weinig stervelingen “echt Engels” aankunnen.
Vandaar het succes, en het is door de ongelooflijk domme beslissing rond het opzeggen van het lidmaatschap van de Europese gemeenschap door Groot-Brittannië niet eens gehinderd. Integendeel: gezien de “denationalisatie” van het Engels is het nu gemeen goed geworden van Europa en zelfs de Franse president doet helemaal mee met het Engels, al lijkt zijn uitspraak soms wat op het bekende “franglais”.
De moraal van het verhaal is: “Hier spreekt men Nederlands”. Dit moet de evidentie zelf worden. Als we onze identiteit als Vlaming en/of Heelnederlander willen bewaren is dit het sluitstuk van onze cultuur. Generaties Vlamingen, soms in barre tijden, hebben gevochten voor het voortbestaan van de eigenheid van ons volk. Het zou verraad betekenen aan onze aard, en de bewuste Frans-Vlamingen, die hun aard helaas te laat hebben ontdekt, realiseren zich hun authenticiteit en leren opnieuw Nederlands. Want zo stelde de Vlaamse dichter Prudens Van Duyse in die barre tijden: “De Tael is gansch het Volk”.
Patrick Proot
Voorzitter VLAVRIJ
Een reactie achterlaten